De eerste 3 van 200 tips

1. lees

Wil je schrijven?

Lees!

2. helden

Kies je helden. Zoek in krant en tijdschrift de journalisten die je gaat missen als je te lang niets van ze leest. Om hun stijl, hun humor, hun oog voor detail, hun lef. Spel hun beste werk, ontrafel hun schrijfgeheimen, en adoreer ze als een groupie.

Tien grote schrijvers/journalisten van wie ik het werk verslond: Martin van Amerongen (†), Matt Dings (†), Jan Tromp, Martin Schouten, Lieve Joris. En van mijn generatie of jonger: Michel Maas, John Schoorl, Freek Schravesande, Thomas Rueb, Chris De Stoop.

3. schrijf          

Wil je schrijven, of nog erger: wil je schrijver worden om uiteindelijk schrijver te zijn

Schrijf! 

Kan niet schelen wat. Een dag- of logboek. Een imitatie in de stijl van je grootste literaire held. Een verzonnen ‘nieuwsanalyse’ over een kabinetscrisis die nooit plaatsvond. Gedichten desnoods – al was het maar om de taalklier te trainen waaruit metaforen opwellen.

4. elke dag 500 woorden

Schrijf elke dag ten minste 500 woorden. Bij voorkeur ‘meta’: een verhaal over het schrijven van een verhaal dat je aan het schrijven bent. Niemand zal zo’n ‘kluisboek’ lezen, maar als boekhouding van je ergste flaters, diepste geheimen en mooiste zinnen helpt het kritisch te blijven op wat je schrijft, en – ook al is daar alle reden toe – de moed niet op te geven.

5. heilige feiten

Toen The Guardian een eeuw geleden een eeuw bestond, schreef de legendarische C.P. Scott, 56 jaar lang hoofdredacteur van de Britse krant, een artikel waarin hij de grenzen van onafhankelijke journalistiek definieerde. Comment is free but facts are sacred, stelde Scott – ieders mening moet gehoord kunnen worden, maar van de feiten blijf je met je fikken af.

In de tweede eeuw van zijn bestaan (1921-2021) verdedigde de links-liberale krant vooral het eerste deel van dat motto. Nu ze overspoeld worden door alternative facts staan journalisten pal voor de onaantastbaarheid van de feiten. Wat je ook schrijft, het moet wel kloppen.

6. omgekeerde piramide

Dat je de waarheid geen geweld mag aandoen, betekent niet dat je niet mag proberen het een beetje aardig op te schrijven, zei Martin van Amerongen (Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer) eens tegen mij. Wat dat wil zeggen, weten we dankzij verhalenvertellers die misschien weinig kaas hebben gegeten van journalistiek, maar alles weten van vertellen – terwijl dat bij journalisten meestal andersom is.

Audiovisuele journalisten zijn meestal nog wel getraind in dramaturgie, ze kennen de wetten van een goed verhaal en de eisen waaraan een bruikbaar script dient te voldoen. Schrijvende journalisten daarentegen hebben gewoonlijk geen benul van wat een ‘narratief’ zou kunnen zijn.

Ze zijn opgegroeid met de krant van de twintigste eeuw, het dagblad van de massa dat zich ten doel stelde als paper of record een zo compleet mogelijk overzicht van het nieuws te brengen. Dat moest afstandelijk, objectief en zonder franje; kwaliteitskranten als nrc en de Volkskrant pasten ervoor de lezer te bedwelmen met ‘emo-verhalen’. Die werden geassocieerd met ‘amusement’ of erger nog: met ‘entertainment’, in elk geval niet met ‘serieuze journalistiek’.

Voor de zakelijke nieuwsberichten volstond de vorm van de ‘omgekeerde piramide’: het belangrijkste nieuws moet bovenin, waarna de uitweidingen van steeds minder belang werden naar mate je dieper in ‘het verhaal’ terecht kwam. De eindredactie kon berichten die te lang waren daardoor snel ‘van onderop oprollen’.

Hoewel een relict uit de tijd waarin kranten nog in lood werden gezet, wat nu eenmaal zo arbeidsintensief was dat er voor het herschrijven van anders opgebouwde artikelen geen tijd resteerde, heeft ‘de omgekeerde piramide’ de automatiseringsgolven van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw overleefd. Het piramidemodel was niet langer een noodzakelijk kwaad, maar wordt op hbo- en universitaire opleidingen journalistiek tot op de dag van vandaag verkondigd alsof het Gods woord is.

Waarom dat zo is?

Ik weet het werkelijk niet.

Soms lijkt het wel alsof de beroepsgroep van dagbladjournalisten zo tevreden was met de status, de oplage, de winstcijfers én de salariëring die in het laatste kwart van de twintigste eeuw werd bereikt, dat elke vernieuwing met behoedzame argwaan werd bekeken.

Hoewel de krant van de jaren negentig door de proliferatie van internet zijn rol als hoeder van all the news that’s fit to print is kwijtgeraakt, kom ik nog geregeld journalisten tegen voor wie het piramidemodel onverkort heilig is. Een ‘narratief’ verhaal is volgens deze vakgenoten per definitie onbetrouwbare mooischrijverij; wie gebruikmaakt van technieken uit de literaire fictie, zuchten ze vol afschuw, buigt vroeg of laat vanzelf voor de verleiding de feiten aan te passen aan de vereisten van het verhaal.

7. oefen je stijl

Of je ‘stijl’ kunt leren, is een ander chapiter, laat staan een eigen stijl waaraan je een verhaal van John Schoorl (de Volkskrant) of Freek Schravesande (nrc) herkent. Je woordkeuze, de adjectieven voor beeldende metaforen (zoals deze van Volkskrant-verslaggever en romancier Toine Heijmans: ‘mist drijft zwaarlijvig langs de hellingen’), je zinsbouw en de constructie van alinea’s zijn ook een kwestie van smaak.[1]

Ik vind die ‘zwaarlijvige’ mist van Toine Heijmans prachtig, een ander stoort het als een te gezocht synoniem voor ‘dik’ in ‘dikke mist’. Stijl is als uiterlijk. Je moet het doen met wat je van huis uit aan taalgevoel meekreeg. Maar lelijke missers kun je vermijden, een kleur die je niet staat, een vest waarin je dik lijkt, of — nou ja — zwaarlijvig.

Stijl, bedoel ik, kun je oefenen.

8. talent van boven

Veel auteurs houden stug vol dat goed schrijven een kwestie is van talent dat van boven vergeven is. Lang dacht ik dat ook. Totdat ik boeken en artikelen begon door te spitten van schrijfcoaches als Jon Franklin (Writing for story heb ik letterlijk stukgelezen), Jack Hart (Storycraft), Roy Peter Clark (Murder your darlings) en Nederlandse schrijvers als Jan Brokken (De wil en de weg) of scenarioschrijver Ger Beukenkamp (De verborgen schrijver).

9. en het is nog waargebeurd ook

Hoeveel van je eigen fascinatie, hobby’s en engagement je ook in je verhalen gebruikt, de feiten moeten wel kloppen. Dat wil zeggen dat ze geverifieerd moeten kunnen worden. Vergeleken bij de vrijheid die een romancier heeft om een wereld te verzinnen, is dat niet alleen een nadeel dat de journalist op achterstand zet, zei de grote Amerikaanse journalist Gay Talese eens. Hij stelde zich een lezer voor die een journalistiek verhaal las dat perfect verteld was, en dankzij literaire technieken zo meeslepend was als fictie – hoeveel meer betekenis kreeg zo’n verhaal dan wanneer de lezer zich realiseert dat dit ook nog waargebeurd is.

10.‘voice’ vergt toewijding

Als je hoogste doel een unieke stijl is, kom je er niet met het nabootsen van grote schrijvers, hoe leerzaam het ook kan zijn om met reverse engineering uit te vogelen wat precies de stijl van een literaire reus als Jeroen Brouwers zo schitterend maakt. Een herkenbare eigen stijl — wat elders wel voice wordt genoemd — vergt toewijding, geduld en de moed van een aanhouder. Zoals Ernest Hemingway gezegd zou hebben: ‘Schrijven is niet zo moeilijk. Je gaat achter je schrijfmachine zitten en je bloedt.’

11. mark kramer

Niets zo belangrijk als die eigen stijl, of de eigen stem, zegt Mark Kramer in Telling True Stories, de bloemlezing en introductie tot narratieve journalistiek die hij (mede) samenstelde. Kramer schreef zelf voor The New York Times Magazine, The Atlantic en National Geographic, maar werd vooral bekend als oprichter van de jaarlijkse conferentie over verhalende journalistiek in Boston. Die conferentie valt onder het Nieman Institute dat aan de Harvard-universiteit journalisten onder andere met fellowships de kans geeft zich een jaar lang te verdiepen.

Kramer is ook de man geweest die de op zijn conferentie geïnspireerde True Stories-conferentie van de stichting Verhalende Journalistiek van advies diende. Op die landdag van het narratieve schrijven leerde ik hem kennen.

Mark Kramer is al decennia gegrepen door storytelling, of ‘literaire journalistiek’ zoals het ook wel wordt genoemd, omdat deze journalistiek de lezer serieus neemt, de lezer die om alles wat hij leest zowel kan lachen als kan huilen, en er bij gelegenheid ook woest om kan worden.

Dat heeft alles te maken met voice, denkt Kramer. De verteller die de lezer het nieuws brengt — tot voor kort was dat bij het ontbijt — moet een herkenbare stem hebben, een eigen stijl, omdat de lezer zich met zo’n voice kan identificeren. Dat is wat verhalende journalistiek onderscheidt van het alledaagse, reguliere nieuws. Want die berichtenstroom is anoniem en ingetogen, hij laat zich niet meeslepen door de gebeurtenissen maar bewaart zijn distantie.

De unieke stem is één van de factoren waardoor narratieve journalistiek verwant is aan literatuur. Dat zit hem, schreef Kramer in Telling True Stories, in de auteur die geen kleurloze passanten in zijn verhalen opvoert maar personages wier karakter hij probeert te tekenen door hun handelen te beschrijven. En ook is die schrijver niet te benauwd om partij te kiezen, niet kritiekloos uiteraard, maar van enig activisme, suggereert Kramer, is nog geen dagblad slechter geworden, mits het met open vizier en dus volkomen transparant, partij kiest.

Wat de regels zijn waaraan narratieve journalisten zich volgens Mark Kramer moeten houden? Wat onderscheidt hen van ‘gewone’ journalistiek?

In ‘Breakable Rules for Literary Journalists’[2], in 1995 verschenen op Nieman Storyboard, een voortreffelijke website over journalistiek, schreef Mark Kramer dat literaire journalisten zich om te beginnen intens verdiepen in de wereld die ze beschrijven. Dat doen ze vaak weken of maanden achtereen, en geregeld vergt hun journalistieke onderzoek jaren.

Volgens Tracy Kidder, die zijn loopbaan begon als freelancer voor The Atlantic en uitgroeide tot de auteur van een lange reeks non-fictieboeken, moet narratieve journalistiek de werkelijkheid daardoor wel beter weergeven. Toen hij in 1982 een Pulitzer kreeg voor zijn tweede boek, The Soul of a New Machine, haalde Kidder zich de woede op de hals van jonge journalisten. De gevierde journalist wees erop dat literaire journalistiek nu eenmaal ‘more accurate’ is dan het werk van ‘daily’ verslaggevers. Dat kan haast niet anders omdat de jonge piketverslaggever drie uur de tijd krijgt om een achtergrondartikel bij elkaar te bellen en in diezelfde werkdag ook nog twee andere nieuwsverhalen moet schrijven.

12. we zijn gemaakt van verhalen

Mensen zijn gemaakt van tijd en van verhalen die moeten verklaren waarom de tijd verstrijkt, en wij daarvan onherroepelijk ooit de dupe worden (‘ik ben eindig en ga dus dood’). Wie verhalen wil vertellen, ook als dat non-fictieverhalen zijn, moet zich bewust zijn van de impact die verhalen al duizenden jaren hebben, of dat nou religieuze of wereldse verhalen zijn. Hoe wij een verhaal lezen ligt grotendeels vast, denk ik. Daar kun je als schrijver maar beter rekening mee houden, blijkt bijvoorbeeld uit de demontage van ‘De wereld van Dion’, dat als de eerste van drie longreads in dit boek is opgenomen.

13. blijf zitten tot het staat

Als talent al een rol speelt bij het schrijven van een verhaal, dan moet het een aangeboren vermogen tot schaamteloosheid zijn, naast het zitvlees dat voorkomt dat je opstaat en iets anders gaat doen, vóórdat wat je zou gaan schrijven op papier staat. Zoals Kees van Kooten eens zei: ‘Schrijven is zitten blijven tot het er staat.’

14. geef jezelf een deadline

Longreads krijgen van redacties altijd de tijd. Je hebt die tijd meestal ook nodig, je kunt haar in elk geval goed gebruiken. Het gevaar bestaat wel dat je uit pure werkdrift het grote verhaal even opzijlegt voor iets anders. Je verzuipt dan niet zozeer in een overvloed aan materiaal, maar in een overvloed aan tijd.

Na elke pauze, elk uitstapje, wordt het moeilijker weer ‘in het verhaal’ terug te keren. Dus doe dat zo weinig mogelijk. Gebruik je tijd, vul die met dat ene verhaal, ga terug naar je bronnen, geef jezelf deelopdrachten, en uiteindelijk: een deadline.

13      het gaat niet om de één

Met Toine Heijmans sprak ik op het zonovergoten terras van een historisch veerhuis aan de Lek over ons vak. Mijn oud-collega van de Volkskrant vertelde hoe geweldig het hem beviel om twee keer in de week de ‘verslaggeverscolumn’ te mogen vullen, een van de nieuwe vormen die sinds mijn vertrek in 2003 waren ingevoerd.

De krant die de ruimte gaf aan Toines geweldige pen en hem daarnaast in staat stelde romans te schrijven als Zuurstofschuld, waarin Heijmans liet zien wat een onvoorstelbaar goede stilist hij is, die krant was nog altijd een ‘schrijverskrant’. Wat niet wegneemt, zei hij toen, dat er nog steeds niets boven een primeur gaat: ‘Het zoeken van feiten blijft het allerhoogste.’

‘Je byline op de één,’ beaamde ik. ‘Opening krant.’

Dat had ik verkeerd begrepen, zei Toine. ‘Met de voorpagina is niemand meer bezig. Nu wil je geretweet worden. Het gaat erom wat je teweegbrengt.’


[1] Toine Heijmans, Zuurstofschuld, (Pluim, 2021).

[2]. Mark Kramer, ‘Breakable Rules for Literary Journalists’, Nieman Storyboard, 1  januari 1995.

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

De Verhalengarage maakt gebruik van cookies. Door verder te gaan accepteer je dit.